Modbus-apparaten configureren


Aangesloten Modbus-apparaten kunnen bijvoorbeeld als tellers voor productie- en verbruiksgegevens aan het netaansluitpunt of voor energie-monitoring ingezet worden. Daarvoor moeten voorgedefinieerde Modbus-profielen, zelf aangemaakte Modbus-profielen of het SunSpec Modbus-profiel worden gebruikt. De Modbus-profielen worden vervolgens aan de Modbus-apparaten toegewezen.

IP-adressen van Modbus-apparaten

In installaties met Modbus-apparaten moeten statische IP-adressen aan alle Modbus-apparaten worden toegekend. Daarbij kunnen geschikte IP-adressen uit de vrije adresvoorraad van het netwerksegment handmatig of dynamisch via DHCP aan de Modbus-apparaten worden toegekend.

Als de IP-adressen dynamisch toegewezen moeten worden, moet op de router DHCP geactiveerd zijn (zie handleiding van de router). Waarborg daarbij, dat de Modbus-apparaten geen veranderbare IP-adressen bevatten maar altijd dezelfde IP-adressen (statische DHCP).

Dit betreft ook Data Managers, die als slave-apparaten worden gebruikt.

Wanneer IP-adressen van Modbus-apparaten zijn veranderd, moeten alle apparaten opnieuw worden gestart.

Nieuw Modbus-profiel aanmaken

  1. Meld u aan bij de gebruikersinterface van de Data Manager.
  2. Selecteer in het menu Configuratie het menupunt Apparaatbeheer.
  3. Kies de knop .
  4. Modbus-apparaten kiezen en met [Verder] bevestigen.
  5. Modbus-profielen beheren selecteren.
  6. Nieuw Modbus-profiel aanmaken selecteren.
  7. De invoervelden invullen en [Opslaan] selecteren.

Nieuw Modbus-apparaat registreren en Modbus-profiel toewijzen

Voorwaarde:

  • De Modbus-apparaten moeten in bedrijf zijn en verbonden zijn met de Data Manager.

Werkwijze:

  1. Meld u aan bij de gebruikersinterface van de Data Manager.
  2. Selecteer in het menu Configuratie het menupunt Apparaatbeheer.
  3. Kies de knop .
  4. Modbus-apparaten kiezen en met [Verder] bevestigen.
  5. De invoervelden invullen en met [Verder] bevestigen.
  6. Beschikbare Modbus-apparaten in de installatie worden gezocht en weergegeven.
  7. De Modbus-apparaten selecteren, die aan de installatie moeten worden toegevoegd en [Opslaan] kiezen.
  • Het aangesloten Modbus-apparaat kan als teller voor productie- en verbruiksgegevens aan het netaansluitpunt, voor energie-monitoring of als sensor voor windsnelheid, zoninstraling en temperatuur ingezet worden.

SunSpec Modbus-profiel

Het product ondersteunt via de interface van de Modbus-clients (Modbus TCP/RTU) het gestandaardiseerde SunSpec Modbus-profiel. De aangesloten Modbus-apparaten moeten aan de SunSpec-specificatie voldoen (zie handleiding van de fabrikant). De verplichte specificaties van de volgende SunSpec-modellen worden ondersteund:

Common Model:

  • 1, 11, 12

Zonnestroomomvormer:

  • 101, 102, 103, 120, 121, 122, 123, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 160

Energiemeters:

  • 201, 202, 203, 204, 211, 212, 213, 214