Fasen en faseverhouding instellen
Laadpunten zijn in de regel een- of driefasig ontworpen. Een voertuig kan via de fasedraad L1 (eenfasig), via de fasedraden L1 en L2 (tweefasig) of via de fasedraden L1, L2 en L3 (driefasig) worden opgeladen. De onderlinge faseverhouding is steeds 120°.
Opdat de vermogensregeling de laadstroom optimaal kan verdelen en asymmetrische belasting kan worden vermeden, moet de informatie van de faseverhouding of faserotatie per laadpunt worden ingesteld. Om 1- of 2-fasige lasten in het kader van de begrenzing van asymmetrische belasting beter te kunnen verdelen, worden in de onderverdeling de fasen geroteerd.
Voorbeeld:
Laadpunt 1 | Laadpunt 2 | Laadpunt 3 | |||
---|---|---|---|---|---|
Laadpunt | Openbaar stroomnet | Laadpunt | Openbaar stroomnet | Laadpunt | Openbaar stroomnet |
L1 | L1 | L1 | L2 | L1 | L3 |
L2 | L2 | L2 | L3 | L2 | L1 |
L3 | L3 | L3 | L1 | L3 | L2 |
Voorwaarden:
De gebruikersinterface moet geopend zijn en u moet aangemeld zijn.
Werkwijze:
- Selecteer in de navigatiesectie [Installatie].
- Stel onder [Algemene installatie] > Fase rotatie van het laadpunt en Fase rotatie van het laadpunt (Connector 2) het aantal fasen en de faseverhouding in.
- Zorg ervoor dat voor de eerste oplading het aantal fasen en de faseverhouding van het laadstation correct is ingesteld.
- Kies [Opslaan] en [Herstart] om de wijzigingen op te slaan.