Ondergeschikt toestel (Slave) voor het lastmanagement instellen


Voorwaarden:

  • De gebruikersinterface moet geopend zijn en u moet aangemeld zijn.

Werkwijze:

  1. Selecteer in de navigatiesectie [Lastmanagement].
  2. Selecteer onder [Dynamisch lastmanagement] > Dynamisch lastmanagement - DLM Master/Slave de waarde [DLM-Slave (Master-Auto-Discovery)], voor het geval dat u dynamische IP-adressen gebruikt, of [DLM-Slave (Master-Fixed-IP)], voor het geval dat u vaste IP-adressen gebruikt.
  3. Om een verbinding tussen het bovengeschikte toestel (Master) en het ondergeschikte toestel (Slave) tot stand te brengen, moeten de toestellen een identieke netwerk-ID hebben. Voer daarvoor onder DLM netwerk-ID de waarde in.
  4. Als u vaste IP-adressen gebruikt, voert u onder IP-adres en poort van de DLM-Master, het IP-adres en de poort van het bovengeschikte toestel (Master) in.
  5. Voer onder Minimale stroombegrenzingswaarde [A] de waarde in die niet mag worden onderschreden, opdat (afhankelijk van het voertuigtype) het voertuig kan worden geladen.
  6. Voer onder Stroombegrenzing [A] bij uitval van de verbinding de waarde in die bij een verbindingsuitval tussen bovengeschikt toestel (Master) en ondergeschikt toestel (Slave) beschikbaar moet blijven om het voertuig te laden.
  7. Kies [Opslaan] en [Herstart] om de wijzigingen op te slaan.