Grondbeginselen


Het dynamische lastmanagement (DLM) past de laadstromen aan de beschikbare stroom aan en is als lokaal lastmanagement ontworpen. Laadpunten zijn via een netwerkverbinding verbonden en kunnen via de gebruikersinterface worden geconfigureerd.

Technische vereisten

Gebouwaansluiting, toevoerleiding of onderverdeling kunnen de bovengrens van de laadstroom bepalen. Het dynamische lastmanagement maakt de verdeling van reserves van niet gebruikte laadpunten aan andere laadpunten mogelijk.

Bedrijfsmodi

  • Lastmanagement zonder externe meting: vaste bovengrens van de te verdelen stroom.

  • Lastmanagement met externe meting: dynamische aanpassing van de stroom op basis van het totale verbruik.

Fasenspecifiek lastmanagement

Houdt rekening met de vraag of een voertuig eenfasig of driefasig laadt, om de last optimaal te verdelen.

Vermijding van onevenwichtige lasten

Voorkomt een ongelijkmatige belasting van de fasen, om aan netwerkvereisten te voldoen.

Vermogensregeling bedrijfsmodi

De vermogensregeling heeft verschillende bedrijfsmodi en opties om het vermogen overeenkomstig de beschikbaarheid en het verbruik te optimaliseren. Afhankelijk van hoe het systeem is opgebouwd, zijn er naast de laadpunten soms ook verbruikers die niet bestuurbaar zijn (bijvoorbeeld verbruikers in een onroerend goed resp. gebouw of bedrijf) en uiteraard invloed hebben op de totale hoeveelheid beschikbare stroom.

De meest voorkomende configuraties zijn daarom:

  • Een vermogensregeling zonder bijkomende verbruikers (en daarom zonder externe meting)

  • Een vermogensregeling met bijkomende, gedeeltelijk onbekende verbruikers en externe meting

Beide toepassingsgevallen dienen om de laadstromen optimaal te verdelen en een definieerbare lastgrens niet te overschrijden, om overbelasting te vermijden.

Minimale laadstroom in acht nemen

Bepaalde voertuigen beginnen pas met laden, wanneer een bepaalde hoeveelheid energie beschikbaar is. Bij eenfasige systemen bedraagt de waarde 1,38 kW en bij driefasige systemen 4,14 kW. Het beschikbare laadvermogen moet minstens ter beschikking staan, opdat het voertuig met het laden begint. Als dat niet het geval is, is zogenoemd "inslapen" van het voertuig mogelijk, d.w.z. zelfs wanneer er weer meer laadvermogen beschikbaar is, begint het voertuig niet te laden. In de meeste gevallen moet het laadproces dan aan het voertuig worden beëindigd en opnieuw worden gestart.

Aansluitvoorbeeld vermogensregeling zonder externe vermogensmeting

11851023116

Aansluitvoorbeeld van 3 laadstations zonder externe vermogensmeting

Aansluitvoorbeeld vermogensregeling met externe vermogensmeting

11618966924

Aansluitvoorbeeld van 3 laadstations met externe vermogensmeting