Bedrijfsmodus van het multifunctionele relais wijzigen


Vakman

De bedrijfsmodus van het multifunctionele relais is standaard ingesteld op Storingsmelding (FltInd). Als u voor een andere bedrijfsmodus hebt gekozen en de elektrische aansluiting in overeenstemming met de gewenste bedrijfsmodus en de bijbehorende aansluitvariant hebt uitgevoerd, moet u de bedrijfsmodus van het multifunctionele relais wijzigen en eventueel verdere instellingen uitvoeren.

Het principe voor het wijzigen van bedrijfsparameters wordt in een ander hoofdstuk beschreven Bedrijfsparameters wijzigen).

Werkwijze:

  1. Roep het menu Apparaatparameters op.
  2. Kies [Parameters bewerken].
  3. Selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Bedrijfsmodus de parameter Bedrijfsmodus van het multifunctionele relais of Mlt.OpMode en stel de gewenste bedrijfsmodus in.
  4. Bij bedrijfsmodus Eigenverbruik of SelfCsmp: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Eigenverbruik > Minimaal inschakelvermogen de parameter Minimaal inschakelvermogen van eigenverbruik MFR of Mlt.MinOnPwr en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u vanaf welk vermogen een verbruiker wordt ingeschakeld.
  5. Bij bedrijfsmodus Eigenverbruik of SelfCsmp: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Eigenverbruik > Minimumtijd voor inschakelvermogen de parameter Minimumtijd voor inschakelvermogen eigenverbruik MFR of Mlt.MinOnPwrTmm en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u de minimale tijd waarin het vermogen boven het minimale inschakelvermogen moet liggen, zodat de verbruiker kan worden ingeschakeld.
  6. Bij bedrijfsmodus Eigenverbruik of SelfCsmp: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Eigenverbruik > Minimumtijd voor inschakelvermogen de parameter Minimumtijd voor inschakelvermogen eigenverbruik MFR of Mlt.MinOnTmm en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u de minimale tijd waarin de verbruiker ingeschakeld blijft.
  7. Bij bedrijfsmodus Sturing via communicatie of ComCtl: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Sturing via communicatie > Status de parameter Status van het MFR bij sturing via communicatie of Mlt.ComCtl.Sw en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u of het multifunctionele relais via een communicatieproduct kan worden aangestuurd.
  8. Bij bedrijfsmodus Batterijbank of BatCha: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Batterijbank > Minimaal inschakelvermogen de parameter Minimaal inschakelvermogen van MFR-batterijbank of Mlt.BatCha.Pwr en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u vanaf welk vermogen de batterij opgeladen moet worden.
  9. Bij bedrijfsmodus Batterijbank of BatCha: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Batterijbank > Minimumpauze vóór opnieuw inschakelen de parameter Minimumpauze vóór opnieuw inschakelen van het MFR-batterijbank of Mlt.BatCha.Tmm en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u de minimale tijd die na het opladen van de batterij wordt aangehouden voordat de batterij opnieuw kan worden opgeladen.
  10. Kies [Alle opslaan] om de wijzigingen op te slaan.